Economisch Partnerschapsakkoord

Negenenzeventig oud-koloniën van Europese landen hadden jarenlang een streepje voor bij de toegang tot de Europese markt, volgens de Conventie van Lomé en de opvolger daarvan, de Cotonou-overeenkomst. Zij zijn nu in zeven regio’s verdeeld. De EU sluit met elke regio nieuwe vrijhandelsakkoorden af, Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) geheten.

De EPA-onderhandelingen begonnen in al 2002, maar verlopen stroef. Struikelblok is dat de EU vooral inzet op het wederkerig maken van de handelsvoordelen. Brussel wil dat deze ACS-landen ook hun markten openstellen voor producten en diensten uit de EU. Ook willen de Brusselse onderhandelaars via de EPA’s de toegang tot grondstoffen voor de EU veiligstellen. De EU denkt zo vooral aan het eigenbelang; de belangen van de ACS-landen vallen daar niet mee samen.

Binnen de Wereldhandelsorganisatie is vastgelegd dat ontwikkelingslanden niet verplicht zijn tot volledige vrijhandel. Zij mogen hun markten tijdelijk gedeeltelijk afschermen, zodat ze eerst kunnen werken aan het opbouwen van sterke bedrijven die de internationale concurrentie kunnen weerstaan. En daar zit het probleem met de EPA’s. De ACS-ontwikkelingslanden komen door de EPA’s juist in een vrijhandelszone terecht met de EU en kunnen de binnenlandse bedrijvigheid niet langer beschermen.

De kritiek op de EPA’s komt steeds vaker vanuit de ACS landen zelf. Zo verklaarde Tanzania na afloop van de onderhandelingen geen handtekening te zullen zetten onder het resultaat, dat gezien werd als een ‘nieuwe vorm van kolonialisme’ en weigert Nigeria vooralsnog te tekenen omdat het de eigen industrie wil diversifiëren.

Zie ook handel.